Roemeens dagboek

Boekarest, 30 januari tot en met 6 februari 2000

Over een consultancynomade, achterdocht en neo-koloniaal cultuurimperialisme

Nu met nog nooit eerder vertoonde foto's in het foto-overzicht!

Prelude

Mijn reislust maakt het me erg moeilijk om "nee" te zeggen tegen opdrachten die met zich meebrengen dat er moet worden geknutseld of lesgegeven in een exotisch en/of ver buitenland. Nu behoor ik gelukkig nog niet tot de stam der moderne nomaden die meer in hotels en in vliegtuigen vertoeven dan thuis, maar buren, vrienden en bekenden kijken toch niet raar meer op als ik weer eens mijn koffers pak om in een nabij of iets verder buitenland mijn kunsten te vertonen. Begin 2000 vertoefde ik voor zaken in een hoek van Europa waar ik bijna dertien jaar niet meer was geweest: Roemenie. Of, preciezer gesteld: Boekarest.

Bij mijn voorlaatste ontmoeting met deze stad was ik nog een klein Josje die met twee boezemvrienden als rugzakkende student door Europa trok met die wonderschone uitvinding der modern openbaar vervoer: de InterRail kaart. Nicolae Ceausescu stond destijds nog ferm aan het bewind en in mijn herinnering was Boekarest een saaie en behoorlijk deprimerende stad; een metropool ter grote van Amsterdam waar geen licht brandde, geen auto's reden en waar de bevolking er met een waar schrikbewind onder werd gehouden. Een kans om mijn kennismaking met deze bijzondere plaats te hernieuwen kon ik natuurlijk niet laten liggen.

Nu geef ik beroepsmatig tamelijk obscure (en geavanceerde) trainingen op het gebied van de informatietechologie. Wie in Roemenie zou het geld hebben om de grote hoeveelheden blik en programmatuur aan te schaffen waarin ik mij specialiseer? Mijn verwachtingen liepen uiteen van de mafia tot en met het leger. Het bleek iets van beide te zijn: de Roemeense staatsspoorwegen CFR (Cai Ferata Romania). 

Reis

"Reizen jullie vaak?" vroeg een medepassagier op een vorige trip aan één van mijn meereizende collegae. "Niet vaak genoeg om rijk te worden van de Frequent Flyer Miles, maar te vaak om het nog echt leuk te vinden" was het antwoord dat hij (spitsvondig als hij is) ter plekke uit zijn mouw schudde. Nu wordt vliegen betrekkelijk snel een tamelijk gewone aangelegenheid, en met twee trips naar Noord-Amerika in de afgelopen zes maanden (en een derde en vierde in het vooruitzicht in de aankomende zes) is een hopje van twee uur en een beetje naar de andere kant van Europa een peuleschil. Je wordt ook vanzelf wat nochalanter in de details en zo gebeurde het dat toen ik zaterdagavond laat nog eens in de vluchtbevestiging zat te kijken er toen pas ter plekke achterkwam dat ik niet om half één zou vliegen (zoals ik tot die tijd had gedacht) maar reeds om half elf! Sh*t! Twee uur minder op de zondagmorgen om uit te slapen, de persoonlijke hygiene te verzorgen en mijn rommel bij elkaar te grabbelen!

Met medewerking van mijn (toenmalige) echtgenote was inpakken en wegwezen echter een triviale aangelegenheid, en zo koerste ik de volgende ochtend om kwart over acht richting Schiphol; allereerst met de auto naar het OSP kantoor in Diemen, en van daaruit met de trein verder naar onze nationale luchthaven. Ik vind het altijd wat listig om tickets pas op de dag van vertrek op Schiphol op te halen, maar eerlijk gezegd is het tot nu toe altijd goed gegaan. Zo ook nu weer. En na mijn bagage te hebben afgegooid, mijn paspoort aan een achterdochtige grensbewaker van de marechaussee te hebben laten zien, te hebben ontbeten en gate D44 (!) te hebben gevonden, hingen we op de afgesproken tijd in de lucht en koersten we over Berlijn en Praag richting Boekarest.

Nu doen over Boekarest nogal wat rare verhalen de ronde. Documentaires die op de Nederlandse, Belgische en Engelse televisie over deze stad te zien zijn stralen dan ook niet dat warme en vertrouwingwekkende gevoel uit dat je als internationale consultancynomade eigenlijk wel wilt hebben. Mijn Britse buurman op rij negen woonde echter al twee jaar in Boekarest en zo'n informatiebron mag natuurlijk niet onbenut blijven. Hij was zeer toeschietelijk in het beoordelen van mijn hotel (Minerva, kon er volgens hem mee door) en het toelichten van de nieuwste oplichtingstactieken van de onderwereld en de taxichauffeurs.

De vlucht verliep dermate voorspoedig dat de cabinebemanning nog bezig was om ons nog wat Tax Free spullen aan te smeren terwijl de piloot al weer besloot om de neus maar eens richting de grond te duwen. In allerijl werden de horloges, parfum en andere snuisterijen opgeborgen en werd het vliegtuig op het met sneeuw en ijs overdekte internationale vliegveld van Boekarest neergezet. Binnen voor vaste Schipholgangers zeer geringe tijd stonden vervolgens we aan de gate.

Het grote festijn kon beginnen!

Aankomst

Nu mag het communisme en de daarmee gepaard gaande totalitaire staat in Roemenie tot het verleden behoren maar dat betekent natuurlijk niet dat iedereen er zo maar in mag. Naast de gebruikelijke formaliteiten wordt je geacht een bijdrage in de Roemeense staatskas te doen voor een uit de krachten gegroeide postzegel in je paspoort zonder welke de entree wel heel erg moeilijk wordt. Ik had mijn postzegel twee dagen voor de reis al bij het Roemeense consulaat in 's-Gravenhage gehaald, om er daar ter plekke achter te komen dat ik het ook op het vliegveld alhier had kunnen kopen. Ik moest nu alsnog langs de visumbalies om het verplicht door iedereen in te vullen landingsformulier van wat creatieve waarheden te voorzien.

Als Nederlander ben je eraan gewend om in zo goed als alle landen op de wereld met open armen te worden ontvangen. Nederland heeft met niemand stevige ruzie en Nederlanders zijn voor de meeste overheden geen gekende internationale terroristen die bij aankomst in alle lichaamsopeningen moeten worden onderzocht om te kijken of niet ergens een granaatwerper is verstopt. Als wij langskomen is het meestal om iets te kopen, te verkopen of te bemiddelen bij koop of verkoop. Sinds Schengen ben ik dan ook niet meer gewend om binnen Europa mijn paspoort te laten zien, en waar dat nog wel moet (Zwitserland bijvoorbeeld), word je negen van de tien keer door een zwaar verveelde beambte die duidelijk op weg is naar zijn pensioen doorgewuifd.

Zo niet te Boekarest! Iedere persoon wordt door een serieus kijkende grensagent van top tot teen bekeken, zijn/haar pasfoto wordt uitgebreid bestudeerd en met het ogenschijnlijk levende origineel vergeleken. Daarna wordt je streng maar beslist ondervraagd over de bedoeling van je trip, waar je verblijft en wanneer je weer weggaat.

Dit alles neemt een zeer geruime tijd in beslag, en de rijen voor de paspoortcontrolebalies riepen een haarscherp beeld op van de rijen voor de eerste levensbehoeften die ik hier dertien jaar terug aantrof. Het in de rij staan zijn de Roemenen echter nog niet verleerd want iedereen sloot zonder morren aan. Als rasechte Nederlander heb ik natuurlijk altijd het idee dat ik in de verkeerde rij sta en ook nu keek ik zenuwachtig om me heen of andere rijen niet rapper gingen. Ik wisselde een paar keer van rij maar schoot daar natuurlijk niet echt mee op. Ik arriveerde dan zo ongeveer ook als allerlaatste bij een balie.

"First time to Romania?", vroeg de grensbeambte. Volledig naar waarheid antwoordde ik dat ik hier al eerder was geweest. Je weet maar nooit; voor hetzelfde geld hebben ze al die visumrecords bewaard en zijn die intussen electronisch opvraagbaar. Ik kreeg al visioenen van de Roemeense gevangenissen waar ik als geidentificeerd vijand van de staat door zou moeten gaan brengen. De agent bladerde door mijn paspoort op zoek naar de bewijzen van mijn eerdere bezoeken en, toen hij die niet kon vinden, naar de datum van uitgifte van mijn paspoort. "New passport?", zei hij en keek me onderzoekend aan: "Aha, now I remember....". Ik was stomverbaasd: al een half uur in Roemenie en nu al humor? Er was zeker een hoop veranderd. Er werd eens wat gestempeld in mijn paspoort (sommige dingen veranderen nooit) en ik mocht, nog steeds als vrij burger, Roemenie in.

In de aankomsthal aangekomen bleken er wel twee bagagebanden te zijn! Mijn koffer draaide intussen al vrolijk rondjes op één daarvan. Blijkbaar was de niet-geringe tijd die ik nodig had gehad om door de paspoortcontrole heen te komen ruimschoots afdoende geweest om alle koffers op de band te smijten. Zoals Meester Cruyff al zei: "Ieder nadeel heb ook een voordeel". Vervolgens mocht ik volledig ongehinderd de douane passeren in de veronderstelling dat alles wat ik bij me had alleen maar kon bijdragen aan de Roemeense economie. Na trapje af en deurtje door stond ik dan eindelijk in de "grote" hal van het vliegveld.

Nu heb je vlak na aankomst twee uitdagingen: geld wisselen en een taxi naar je hotel regelen. Hmm, eerst maar eens de wisselkoers op me in laten werken: 7750 lei voor 1 gulden! Van zoveel decimalen word ik altijd een beetje zenuwachtig en mijn ingebouwde automatische valutaconversie raakt er enigzins door van slag. Hoeveel moet je nu opnemen? Voor je het weet heb je tien keer teveel opgenomen en loop je met een enorme hoeveelheid papiergeld rond die je in heel je verdere leven niet meer op gaat maken. Ik besloot het voorzichtig aan te doen en wisselde met een credit card vierhonderdduizend lei, zeg vijftig gulden. Je weet het niet, bijwisselen is zo gebeurd, en lei weer terugwisselen naar guldens leek mij een vrijwel onoverkomelijke zaak.

Het wisselkantoor werd bediend door een ietwat onguur uitziend type met zwart, lang, vet haar, ondersteund door een gedrongen "charmante" assistente, wiens enige kenmerk dat mij nog helder voor de geest staat een ongekend korte minirok was waarmee je je toch in Nederland met goed fatsoen niet op straat zou kunnen vertonen. Met een mobiele telefoon werd mijn credit card geverifieerd en met het betere rits-rats werk werd een credit card boeking gefabriceerd, waarna tot uitbetaling van het geld werd overgegaan. Geinig, die briefjes van honderdduizend. Toch voel je je er niet heel erg rijk mee.

Dan nu vervoer naar mijn hotel. Op zoek naar een wisselkantoor was ik al menigmaal aangehouden door iemand die mij graag naar mijn hotel wilde brengen. Nu heb ik een aardig gevoel voor prioriteiten en voor de verandering wilde ik me nu eens door die gevoelens laten leiden. Eerst geld wisselen dus, daarna verder kijken. Tijdens de afrondende wisselformaliteiten werd ik wederom aangesproken en aangezien ik nu wel in de stemming was besloot ik mijn onderhandelingsvaardigheden eens te gaan gebruiken. "How much to the hotel Minerva?", vroeg ik. "Twentyfive dollar" antwoordde de chauffeur. Nu had mijn Britse buurman in het vliegtuig me verteld dat een rit vliegveld/centrum ongeveer twintig dollar zou kosten. Dit leek me een reele inzet. Ik reponeerde op tien dollar waarna de goede man bijna een hartaanval leek te krijgen en een heel verhaal begon over de kosten van het levensonderhoud, de benzine, belastingen en zo voort. "Hoeveel dan in lei?" wilde ik weten. Vierhondervijftigduizend. Zoveel had ik niet opgenomen dus dat werd zonder meer problematisch. En trouwens, ik had ook maar zeventien Amerikaanse dollars in contanten bij me (de overblijfselen van een trip naar San Francisco vier weken voordien). Ik wendde mij tot de persoon achter de balie met de vraag hoeveel dat eigenlijk mocht kosten, zo'n rit naar het centrum. Hij hield wijselijk, en niet onverwacht, zijn mond. Dan maar op eigen kracht en na wat steggelen werden we het eens op vijftien dollar (mijn financiele collega Frans zou trots op me zijn! Later las ik in de flitsende uitgave "Wie, Wat, Waar en Wanneer in Boekarest" ook nog eens dat dit ritje gemiddeld twintig Amerikaanse dollars moest kosten). Ik werd door de chaffeur naar buiten geloodst (waarbij we nog wat andere taxichauffeurs van ons af moesten schudden) en hij reed zijn auto voor (een Opel Ascona nog wel: ik reis eerste klas, dat zie je maar weer). Mijn bagage ging achterin en we vingen de reis naar het centrum aan.hotel

De weg was net zo beijsd als de landingsbaan, maar dan voorzien van een kwalitatief wat slechter wegdek. Daarbij had ik ook over het profiel op de banden van mijn taxi ook nog wel wat bedenkingen. Dit leek de chauffeur echter niet tegen te houden en met duizelingwekkende snelheid doken we op een rotonde af die ons richting Boekarest moest vervoeren. "Zestien kilometer", zag ik nog in een flits op een bordje staan.

De eerste keer dat ik in Roemenie was (veertien jaar terug) was ik al eens met een Roemeen meegereden en we kunnen stellen dat de algehele rijstijl er niet op vooruit is gegaan. Met honderd kilometer per uur over de centrale avenueen van Boekarest is in ieder geval nog steeds heel gewoon. Na een kleine tien minuten rijden waren we bij hotel Minerva. Ik scheidde van wat dollars en wandelde het hotel in. Een alleszins acceptabel hotel (zie foto links), voorzien van alles wat de moderne nomade nodig heeft: air-conditioning, Cartoon Network, een mini-bar, een aanpalend (chinees) restaurant, en, niet te vergeten, een telefoon met een RJ11 connector!

(Trouwens nog een even een saillant detail: Toen ik later die avond besloot in het hotel te dineren herkende ik het restaurant ineens! Dertien jaar geleden had ik hier samen met mijn toenmalige reisgenoten uitgebreid gedineerd, toen omringd door hoge leger- en partijfunctionarissen. De toenmalige hoogwaardigheidsbekleders waren vervangen door de Bon Chique Bon Genre van Boekarest, maar het restaurant is blijkbaar nog steeds een vaste stek voor de heersende elite.)

Wandeling

Na mijn bagage in mijn hotelkamer te hebben gedropt besloot ik dat het tijd was voor een uitgebreide rondwandeling. De dag daarop moest ik mijn opwachting maken in het CFR IT-Center (voor de cursus) en het was wellicht een goed plan om dat nu alvast op te sporen zodat ik er morgen zonder dralen kon komen. Ter ondersteuning van mijn gedwaal liet ik mij in de hotellobby wat folders van Boekarest aansmeren met daarin onder andere een plattegrond. Het CFR IT-Center zat volgens mijn gegevens op de 'Garii de Nord 1'; klaarblijkelijk vlakbij, of wellicht zelfs in, het grote station van Boekarest (Gare de Nord). Als voormalige InterRaillende student hebben stations voor mij natuurlijk geen geheimen en ik meende mij het station nog aardig te herinneren: een kopstation (geen doorgaande treinen, vgl. Den Haag Centraal) met een enorme hal die uitkomt op een plein. De receptioniste wees mij aan waar het Gare de Nord zich bevond en met twee fotocamera's en een boek (natuurlijk) in de rugzak toog ik op weg. Uit voorzorg distribueerde ik nog wel even mijn creditkaarten over diverse plekken, zodat ik zonder complete overval en beroving niet van al mijn middelen van betalen kon worden verlost.

tramtram In mijn geheugen was Boekarest een deprimerende en smerige stad met veel vervallen gebouwen, vieze straten en verouderd openbaar vervoer. Sindsdien was er echter veel gebeurd; de val van Ceausescu en daarmee gepaard meer openheid en economische hervormingen zouden een grote impact kunnen hebben gehad op de stad. Mijn wandeltocht voerde mij langs straten, pleinen en steegjes naar het grote stationsplein alwaar het kantoorgebouw van CFR zich naar verluidde zou moeten bevinden. De vervallen gebouwen bleken nog te bestaan maar leken meer vervallen dan vroeger; dezelfde gammele trams en trolleybussen die dertien jaar geleden de stad doorkruisten deden dat nu nog steeds (zie foto links) maar hadden ondertussen gezelschap gekregen van wat nieuwere modellen. De stank van slechte verbrandingsmotoren was ook nog steeds aanwezig (zij het in mindere mate). Die onwelriekende geuren werden echter krachtig gecompenseerd (of versterkt) door het overal rondslingerende huisvuil (zie foto rechts) waar schurftige straathonden in rondwroetten. En om dit geheel nog eens kracht bij te zetten was Boekarest bedekt onder een laag van opgevroren smeltende sneeuw en ijs.

Toch bleken er ook wel degelijk dingen aanzienlijk te zijn veranderd. Er reden nieuwere auto's (alhoewel lokaal gefabriceerde Dacia's nog steeds in de meerderheid waren), de openbare telefoons waren vervangen (door modellen waarbij niet meer iedereen op straat mee kan luisteren) en het toppunt van beschaving bleek ook niet aan Boekarest voorbij te zijn gegaan: een heuse McDonald (zie foto links). Dit kon ik natuurlijk niet aan mij voorbij laten gaan en voor het luttele bedrag van twaalfduizend lei (ongeveer anderhalve gulden) liep ik binnen afzienbare tijd met een grote vanille milkshake door Boekarest te stappen.

Een dergelijke kapitalistische uitspatting behoorde dertien jaar geleden natuurlijk tot de absolute onmogelijkheden: De Roemenen waren arm, er was niets en iedereen had niets. Ik kan me nog scherp herinneren dat we indertijd met al ons Roemeense geld door Boekarest stapten en bij God niet wisten waar we het aan uit moesten geven. Terugwisselen behoorde toen ook niet tot de mogelijkheden en uit arren moede hadden we toen maar proviand ingeslagen voor in de trein: droog brood, bier en blikjes ondefinieerbaar eten (het brood hebben we opgegeten, het bier na een slok weggegooid en de blikjes hebben we na opening tot chemisch afval verklaard en met een grote boog het treinraam uit doen verdwijnen). Die situatie is wel doorslaggevend veranderd. Boekarest is inmiddels ruimschoots voorzien van alle westerse cultuuruitingen die je maar kunt verzinnen: McDonald's, nachtclubs, escort bureaus, Jazz clubs, Casino's, u noemt het maar. Het gebruik van al die mogelijkheden is echter aan een zeer kleine en selecte groep mensen voorbehouden: de nieuwe Roemeense economische elite, natuurlijk aangevuld met ondergetekende en de zijnen.

De verschillen tussen de "have's" en "have not's" zijn overduidelijk: de mensen die je tegenkomt kunnen zonder twijfel worden ingedeeld in één van die twee groepen: ze dragen bontmantels of vodden, slippers of luxe leren schoenen en zijn perfect opgemaakt of duidelijk twee weken niet in bad geweest (met in het laatste geval impressies via alle zintuigen). De middengroepen lijken afwezig. Op weg naar het station werd ik omvergelopen door een oude man in kennelijke staat, die door zijn vrienden (eveneens in zeer kennelijke staat) geholpen werd over te steken. De man klapte ineen op de stoep en lag temidden van sneeuw en ijs, niet in staat om op te staan. Zijn vrienden trokken en sjorden aan zijn schijnbaar levenloze lichaam maar waren ook niet gecoordineerd genoeg om hem overeind te helpen. Niemand keek op of om, en ook ik liep snel door. Even verder liep een tweede oude man op het trottoir te waggelen met een glas sterke drank in zijn hand. Om de twee stappen dreigde hij om te vallen en moest hij zich staande houden aan een deur of regenpijp. Niemand bekommerde zich erom of leek zelfs maar verbaasd.

In de McDonald's zaten de geprivilegeerden echter te genieten van hun hamburgers en franse frieten (je kan er zelfs tafels reserveren!). Het (vrouwelijk) personeel liep er op en top verzorgd bij en met een air die aangaf dat ze zich duidelijk boven de rest van de bevolking verheven voelden. Een soort fotomodellen die even tijdelijk geen fotograaf konden vinden.

Rondom het station heerste de koortsachtige activiteit die stations wereldwijd lijkt te kenmerken. Mensen liepen in en uit, taxichaffeurs klampten mensen aan, er liepen zwervers en bedelaars probeerden geld los te weken van toevallige passanten. Voor het station lag een klein parkje, overdekt met sneeuw, waar een aantal kinderen aan het voetballen was (zie foto rechts). In een ander deel van het park stonden twee mensen groot onderhoud te plegen op een taxi (zie foto links). Ter orientatie liep ik eens een rondje rondom het gebouw. Het station inlopen zat er niet meer in; bij de deur stonden mensen kaartjes te verkopen en op aanplakbiljetten die ik ondanks mijn beperkte kennis van het Roemeens nog net kon ontcijferen las ik dat toegang tot de stationshal alleen was toegestaan indien men in het bezit was van een geldig treinticket of een perronkaartje.

Dus hier in de buurt zou het CFR IT-Center zich moeten bevinden.. Maar waar? Nog maar eens een rondje stationsplein wandelen dan. Iets links van het station stond de polikliniek van CFR (bedrijfspoli?) en in de aangrenzende tuin stonden een aantal jongens en mannen zich te warmen aan een vuurtje. Onder hen herkende ik een aantal makkers van de dronken man van zonet. Na een tijdje liepen ze weg en verdwenen ze in de grond. Nieuwsgierig naar waar ze waren gebleven liep ik om de tuin heen om dichterbij te komen. Een grote betonnen plaat bleek opzij geschoven en door de opening zag ik de toegang tot de riolen die onder de stad lopen. In de buizen zaten nog meer jongeren, in heftige discussie verwikkeld met hun companen die nog boven stonden.

Ik liep verder. Op de andere hoek van het plein kwam ik een in meerdere lagen lompen gehulde jongen tegen met gaten in zijn afgetrapte sportschoenen. Hij klampte mij aan en vroeg om geld. Ik weerde hem af en liep door. Hij was echter standvastig en bleef mij volgen: "Help me friend, give me some money, 1000 lei, it is nothing for you". Ik gaf geen krimp en bleef doorlopen. Hij liet zich echter niet uit het veld slaan en bleef me achtervolgen: "I have no shoes, I live in the streets, please help me!". In een poging hem af te schudden besloot ik het hotel Astoria maar eens van binnen te gaan bekijken en toen ik na een paar tellen weer naar buiten kwam was mijn achtervolger gelukkig verdwenen.

Ik hervatte mijn zoektocht maar was echter nog geen twintig meter ver of de bedelende jongen had me weer opgespoord en hernam zijn pogingen geld en/of goederen bij me los te peuteren. Ik besloot een praatje met hem aan te knopen en vroeg hem waar hij woonde ("in the street") en waar hij Engels had leren praten ("in the street, from friends, like you"). Ik wandelde verder. Waarschijnlijk ten einde raad liep de jongen naar de overkant en dook in een rioolput waarvan de deksel in geen velden of wegen te bekennen was. Uit de put kringelde een witte mist omhoog, plotseling verscheen het hoofd van mijn belager uit de put. "Please help me, I have no shoes, give me some money to buy bread". In de hoop dat hij het nu eindelijk had opgegeven liep ik verder; een wanhopig gevoel maake zich van mij meester en ik begon mezelf een behoorlijke eikel te voelen. Het maandelijks afkopen van je geweten via het Foster Parents Plan of de NOVIB is één ding, maar wat is je mededogen waard als je, geconfronteerd met de noodkreten van een medemens, hardnekkig je weg vervolgt, zelfs als dat meer ingegeven is door angst dan door ongevoeligheid.

Ik stak het park tegenover het station over naar de andere kant alwaar het Roemeense ministerie van transport in een groot wit-stenen gebouw gevestigd is (zie ook de foto van de voetballende jongens). Een noodkreet bereikte mijn oren: "Heee, heeeeee". Door het besneeuwde park kwam mijn belager aangerend. Ik draaide me om: "Where are you from?". "From another town". "How old are you?". "19". "Where does your family live?". "Somewhere else, in a different town". "Why don't you live with your family?". "Because it is a poor family". Ik pakte mijn portemonnaie, haalde er een briefje van vijfduizend lei uit en gaf het aan hem. "Don't tell your friends", voegde ik er nog aan toe. Met een achteloos gebaar stak hij het biljet in zijn linkerzak. "If you have any shoes at the hotel,... I don't have any shoes". Ik maakte een afwerend gebaar en vervolgde mijn weg.

Een lichte schaamte maakte zich van mij meester. Ik had zojuist tachtig cent weggegeven; een halve hamburger bij de McDonald's, een derde milkshake, twee broden bij het standje naast het station. "If you want to find me," (wijst met zijn linkerarm naar de hoek van het plein waar nog steeds mist uit de openstaande put kringelde), "come see me, I can help you". "Dit had ik kunnen zijn", bedacht ik met een bedrukt gevoel, "als ik niet aan de Loosduinsekade in Den Haag was geboren maar in een of ander plattelandsdorpje in het straatarme Roemenie". Ik vermande me en zette mijn speurtocht voort.

Ik wandelde door naar de hoek van het plein. Hier bevond zich een groot appartementencomplex met een betraliede toegang. Op die toegangsdeur stond met sierlijke letters "Bd. Garii de Nord 6-8". Aha, gezien het feit dat het doel mijner zoektocht zich naar verluidde op "Garii de Nord 1" bevond kon het niet ver weg zijn. Ik zette koers langs de Bd. Garii de Nord. Uit de schaduwen sprong een jongetje van een jaar of tien. "Hee, give me some money". Een diepe zucht leek me op zijn plaats. Met een ietwat beschamend gevoel van opluchting kon ik echter constateren dat deze makker zich wat makkelijker af liet schudden. Aan het einde van de "boulevard" stond weer een groot complex. "Bd. Garii de Nord 2-4", verklapte een eveneens met stalen tralies beschermde deur. Met een ijzeren logica concludeerde ik dat het grijze weinigzeggende gebouw aan de overkant dan wel nummer 1 zou zijn, en dus het doel van mijn zoektocht. Ik stak over.

Het plaatje was alleminst pittoresk. Straathonden scharrelden rond, op zoek naar iets eetbaars; het gebouw bevatte geen uithangborden, reclame of enige andere indicatie van zijn functie. Ik wandelde de hoek om en een klein steegje in dat de boulevard verbindt met de verderop lopende straat. Een in leren jack gehulde man kwam mij tegemoet. "Hee, I ask you in station for taxi, you say no". Ok, zo'n knalrode Napapijri zuidpoolbestendige jas van Noorse makelij vol met "space-age" supervezels is dan ook wel een behoorlijke inkopper. "No, I am just walking around", antwoordde ik. "Just be careful" deelde hij al lopend mede. Ik raakte nog wat meer op mijn hoede en besloot dat het alleen rondbanjeren op een dergelijke locatie ook niet zo'n heel erg slim plan was.

Via een iets andere route keerde ik terug naar mijn hotel. "Boekarest is nog steeds een tamelijk deprimerende stad", stelde ik al mijmerend vast.

Het vervolg

De volgende ochtend toog ik gekleed in mijn consultancy c.q. docent outfit (toen nog met overhemd en stropdas; dit was voor "De Nieuwe Jos") richting het de dag ervoor gescoute pand. Wat echter met mijn stevige stappers een relatief eenvoudige wandeling was bleek met lederen veterschoenen van een bekend Nederland merk een vrijwel onmogelijke opgave. De vers opgevroren gesmolten sneeuw maakte van het trottoir een ijsbaan waarbij iedere stap de nodige concentratie vergde. Ik had nog overwogen om met een taxi te gaan, of wellicht met een trolleybus, maar zo'n gezonde ochtendwandeling is aan mij toch beter besteed. Al glibberend baande ik mij een weg. Lantarenpalen werden goede vrienden en hekken bleken al eveneens onmisbaar bij het bewaren van het evenwicht. Waar doorkomen volledig onmogelijk was, moest worden uitgeweken naar de straat (alwaar het verkeer vrolijk langsraasde) of naar de tegenovergelegen stoep. Gelukkig leek het de inboorlingen niet veel makkelijker af te gaan.

Op de Bd. Garii de Nord liep ik naar het grijze gebouw van de dag ervoor. Er was nog even weinig leven te bekennen en het hek zat nog steeds op slot. Ik besloot om het gebouw heen te wandelen. Aan de zijkant was een poort waardoor een parkeerterrein kon worden bereikt dat hetzij tot het grijze gebouw behoorde, hetzij tot de naastgelegen Postbank. Ik wandelde het terrein op en zag tot mijn vreugde dat het grijze gebouw hier ook een ingang had. Ik liep naar binnen. Bij de receptiebalie was een vrouw drukdoende met een of andere onduidelijke bezigheid. Mijn pogingen om met haar te communiceren waren natuurlijk niet heel erg succesvol: ik spreek geen Roemeens van betekenis (mijn fout) en zij geen Engels, Spaans, Frans, Duits of Nederlands (kan ze denk ik niets aan doen). Met handgebaren werd me te verstaan gegeven dat ik me niet moest verroeren. De vrouw liep weg en kwam kort daarop terug met een Engels sprekende collega. Hij stelde zich voor (Alexander, bijgenaamd Axel) en vertelde me dat hij een van mijn cursisten was. "Ik was wat aan de vroege kant" (half negen, cursussen beginnen op de eerste dag meestal om half-tien of tien uur) maar hij kon me wel even boven afleveren.

Op de derde etage bleken de burelen van het Iris project: een waar bolwerk van buitenlanders die CFR assisteren bij het implementeren van een oplossing voor het reguleren en controleren van onderhoud aan het materieel. Zoals dat wel vaker gaat met consultancy nomaden werd ik terplekke opgenomen in het gezelschap en kreeg ik koffie en een bureau waar ik me even kon vermaken. Een Engelse nomade weidde me vervolgens in omtrent alle details van het project en het Boekaresti nachtleven. Na verloop van tijd arriveerden mijn cursisten en kon een interessante en enerverende cursusweek beginnen.

De cursus

Op het gevaar af dit verhaal hier terstond te laten verzinken in allerlei details wil ik de liefhebbers toch enkele inhoudelijke details betreffende mijn werkzaamheden niet onthouden.

CFR was met subsidie van de wereldbank (US$ 35 miljoen) bezig een systeem te implementeren voor het controleren en reguleren van materiaal- en materieelonderhoud. Dit project (Iris) is uitbesteed aan ICL Roemenie, die het in samenwerking met Sun Microsystems (één van de grootste computerfabrikanten ter wereld) heeft aangenomen. Zoals te doen gebruikelijk in dit soort projecten gaat een aardig groot gedeelte van het budget op aan informatietechnologie.

In het kader van dit project wass de nieuwste Sun technologie naar Roemenie verscheept om daar aan elkaar te worden geknoopt tot een infrastructuur die genoemde applicatie met 7x24 uur beschikbaarheid zou moeten kunnen draaien. Voor de kenners: 2x Sun E10000 servers (met ieder zes system boards, zie foto links), 12x A5000 disk array (met 14x 18GB disks per array), een stoot DLT tape libraries en nog wat ander klein speelgoed zoals Ultra-5 workstations en wat netwerkspullen

Mijn rol in het geheel was het verzorgen van een training Sun Enterprise Cluster: de software die die servers kan samensmeden tot een High Available cluster dat applicaties bij uitval van componenten verplaatst naar één van de nog overgebleven systemen. Dit is zelfs in Nederland al een tamelijk uitdagende cursus waarbij van alles en nog wat mis blijkt te kunnen gaan. Door de complexiteit van het onderwerp heb je namelijk een vrij uitgebreide reeks van hard- en software nodig om het geheel aan de praat te krijgen en te houden: de juiste versies van het besturingssysteem en de Volume Manager, een serie patches, extra netwerk hubs en -kabels et cetera. In Roemenie zijn dit soort dingen niet in ruime mate voorradig en het is aan de inventiviteit van de docent om het geheel met kunst en vliegwerk aan de praat te helpen en te houden: Echte "Frontier Computer Science". Vergelijk het met het met kauwgum en paperclips rijdende houden van een Ferrari.

En we wandelen door....

Na een dag bikkelen in de klas schiet ik na terugkomst in het hotel meestal meteen in mijn zwervers outfit (spijkerbroek, T-shirt, stevige stapschoenen) om de stad in te trekken waar ik vertoef. Van mijn Iris collegae had ik wat tips gekregen en ik besloot als eerste de centrale winkelstraten maar eens te verkennen. Bij het verlaten van mijn hotel viel mij voor de zoveelste keer op dat er zich wel heel veel zwaar bewapende soldaten in de buurt van mijn hotel ophielden. Nader speurwerk bracht aan het licht dat dit wellicht iets te maken kon hebben met de Iranese, Algerijnse en Libische ambassades die zich in dezelfde straat bevonden als mijn hotel.

Het centrum van Boekarest behoort zonder meer tot de rijkste gebieden van de stad. Het wemelt er van de dure winkels, en naast de McDonald's zit er zelfs een heuse Kentucky Fried Chicken! Je houdt de beschaving ook niet tegen :-). Alhoewel, alles blijkt maar weer eens relatief; dit gedeelte van Boekarest ziet er een beetje uit zoals Luik op een slechte dag. Na de gebeurtenissen van gisteren was ik echter aanzienlijk meer op mijn hoede dan voor mij te doen gebruikelijk. Mijn Iris-collegae hadden me ook gewaarschuwd voor de gangbare oplichtingstactieken en met ogen in mijn rug en achterhoofd wandelde ik langs avenuen en pleinen. Een meisje kwam op me af en vroeg hoe laat het was. Ik weerde haar af en wandelde door, denkend aan de oplichtingstruc waarvan dit de traditionele openingszin was. Ze werd boos en riep in het Roemeens dat ze alleen maar de tijd wilde weten (althans, ik vermoed dat ze dat riep). Het grote probleem van achterdocht is natuurlijk dat de mensen die volledig te goeder trouw zijn moeten lijden onder de donkere vermoedens van de achterdochtige.

Het werd donker en ik besloot om terug te keren naar mijn hotel. Op de terugweg mijmerde ik over de sfeer die er hing en mijn bijdrage aan die sfeer. Op één of andere manier snap je volledig wel en volledig niet wat er hier gaande is. Op een bepaald niveau ben je als Nederlandse blijstapper compleet in harmonie met wat er hier gebeurt: de hotels, restaurants en winkels werken vrijwel hetzelfde als bij ons; je kan overal met de je credit-card terecht en het hangt vol met reclames van L'Oreal, Philips, Sony en Nationale Nederlanden. Op een meer onderbewust niveau neem je echter via alle zintuigen waar dat er een bestaanswerkelijkheid is waar je niet aan meedoet. Je merkt dit op de rand van je zintuigen in alles wat je waarneemt: subtiele ondertonen in gedragingen van mensen en verstolen blikken van begrip die onderling worden uitgewisseld.

En door....

De sneeuw en het ijs begonnen nu duidelijk te smelten. De wegen werden steeds beter begaanbaar en waar eens grote plakkaten ijs lagen bevinden zich nu nog slechts enorme plassen water (zie foto links). Dit brengt weer een geheel nieuwe uitdaging met zich mee: voorkomen dat je drijfnat ter bestemder plekke aankomt! Auto's en bussen trekken zich namelijk nauwelijks is van voetgangende passanten aan en scheuren het liefst dwars door een plas terwijl je er vlak naast loopt. Het kijken en inschatten waar je je voeten moet neerzetten is vervangen door het inschatten van waar de plassen liggen, wanneer de tegemoetkomende voertuigen bij die plassen zijn en ervoor zorgen dat jij daar dan niet bent. Hoe voorzichtig je ook bent, zonder "kleerscheuren" kom je er eigenlijk niet vanaf. De eerste lading wasgoed was dan ook woensdagochtend al met de "laundry service" van het hotel mee.

De verschillen tussen arm en rijk blijven enorm groot. De gemiddelde Roemeen verdient ongeveer honderd US dollar per maand en je kan je wellicht voorstellen dat je daar zelfs in Roemenie niet ver mee komt (even ter vergelijking, mijn hotel daar kostte ongeveer hondertwintig dollar PER NACHT. Met een nachtje snurken draai je er dus een modaal maandinkomen door, zonder twijfel het duurste hotel waar ik ooit heb geslapen). Overal kom je bedelaars tegen: mensen met een lichamelijke afwijking, moeders met kinderen, kleine kinderen, grote kinderen, ouden van dagen. Op een middag op weg terug naar mijn hotel kwam ik een paard en wagen tegen met daarin een vader en een kind (waarschijnlijk zigeuners? zie foto rechts). Moeder liep op de achterliggende vuilnisbelt met een stok in de hopen te prikken in de hoop nog iets bruikbaars te vinden. Terwijl ik in de radardekking van een vrachtwagen mijn fotocamera gereed maakte klom moeder weer op de wagen en vertrokken ze.

Naast armoede is er ook veel verloedering en verval. Afval wordt gewoon op straat gegooid, vuilnisbakken (voor zover ze er zijn) niet geleegd, gebouwen worden niet onderhouden en vervallen tot krotten, kapotte straatverlichting wordt niet gerepareerd en ingestorte gebouwen blijven als puinhoop liggen. Van brandende en smeulende hopen op straat kijk niemand op. Op een ochtend viel mij op dat in het park nog een bankje lag na te smeulen (zie foto links). Elders lag een hoop vuilnis met daarin een autoband nog na te gloeien. "The smell of burning rubber", lang niet geroken.....

Lunch en oplichters

Op woensdag had ik voor het eerste die week tijd en zin om in de lunchpauze van de cursus op stap gegaan. 's Ochtends had ik kennisgemaakt met de enige andere Nederlander op dit moment op het project: Eric Pijke, een Zeeuws-Vlaming, woonachtig te Houston en momenteel gedetacheerd in Boekarest. Samen met hem en een Britse en Amerikaanse collega wandelden we in de lunch het pand uit naar één van de vele lokale delicatessengelegenheden. Volgens de kenners was de shoarma bij een van de tentjes op de hoek bij het station wel aardig binnen te houden. We wandelden op ons gemak naar het station en doken een deur door een onooglijk tentje in. Bij de balie bestelden we de lokale specialiteit: volgens zeggen shoarma, maar dan eentje met in het broodje naast onduidelijk vlees ook nog frieten en augurken. Het geheel was echter zonder meer het lekkerste wat ik tot dusverre in Boekarest had gegeten, dus mij hoorde je niet klagen (zie foto links).

Op de weg terug werden we aangesproken door een jongeman in een leren jas. Toen hij doorhad dat we buitenlanders waren trok hij een onduidelijk identiteitsbewijs (lidmaatschapskaart van de Donald Duck Club?) en sommeerde ons te stoppen: "Politia!". Mijn lunchgenoten riepen echter resoluut "NO!" en liepen verder. Eric riep nog: "Come inside, then we see". De man droop af. Ok, dit was het dus: voor deze specifieke truc was ik al gewaarschuwd door mijn buurman in het vliegtuig en ook diverse malen door Iris-collegae. Al die tijd in Boekarest was ik op mijn hoede geweest voor dit soort makkers. Nu het me echter was overkomen (gelukkig in bijzijn van wat ervaren Boekarest survival specialisten) vond ik het eerder meelijkwekkend dan bedreigend; meer irritant dan gevaarlijk. Ik kon me echter ook goed voorstellen dat als het me alleen was overkomen in een donker steegje ik me aanzienlijk minder op mijn gemak had gevoeld. Ik maakte een mentale aantekening donkere steegjes te mijden.

Mijn standvastigheid werd nog diezelfde middag op proef gesteld. Terug in mijn hotel wisselde ik weer van outfit, slingerde mijn rugzak om en wandelde richting het Piata Romana (Plein Romana). Halverwege draaide een goedgeklede man zich om en liep met me op. Al mijn alarmlichten gingen op rood. Hij vroeg me iets in het Roemeens en toen hij doorhad dat ik een buitenlander was ging hij over op Engels. Een tweede man liep op ons af, pakte een ID-kaart en hield mijn "metgezel" aan: "Politia!". Ik draaide me om en zag de twee mannen in gesprek. Toen ik weer voor me keek zag ik een derde. Ook hij pakte iets dat eruitzag als een ID-bewijs, flipte dit voor mijn neus en riep: "Politia". Ik staarde strak langs hem en liep door. Hij pakte mijn mouw vast en zei weer: "Politia!". Ik rukte me zonder op of om te kijken los, stak mijn linkerhand op in een afwerend gebaar, riep luid: "No!" en wandelde verder. Mijn belager probeerde het nog een keer met een zwak: "politia", maar had toen door dat ogenschijnlijk totaal genegeerd worden niet de juiste uitgangspositie is voor een oplichtingstruc. Hij gaf het op en ik wandelde verder.

Honderd meter verderop durfde ik pas opgelucht adem te halen. Pas daar realiseerde ik me wat er was gebeurd en de bibbers schoten terstond in mijn knieen. Ik moest diezelfde avond ook nog wel eens terug naar mijn hotel en ik hoopte van harte dat ze tegen die tijd hun werkterrein zouden hebben verlegd (bleek later die avond ook zo te zijn). Nu ben ik wel vaker achtervolgd door bedelaars en oplichters, maar dit zijn toch geen geintjes meer!

Het Paleis van het Volk

Na mijn ontmoeting met de wat mindere elementen van het Boekarester straatleven wandelde ik de grote winkelstraten in, het Universiteitsplein over en richting de brede boulevards rondom het Paleis van het Volk. De voormalige, aan grootheidswaanzin leidende, dictator van Roemenie, Nicolae Ceausescu, had voor zijn afzetten in 1989 besloten dat Boekarest aan een ernstige face-lift toe was. Een groot gedeelte van de oude stad werd met de grond gelijk gemaakt om ruimte te scheppen voor een serie brede boulevards en een enorm (en dan bedoel ik ENOOOOOOOOOORM) paleis.

Ten tijde van de Roemeense revolutie was men al dusdanig vergevorderd met deze constructie dat werd besloten het maar af te maken. Het Paleis van het Volk is een enorme constructie naar de beste Stalinistische traditie. Achter het paleis ligt een eveneens enorm park en voor het paleis ligt een enorme boulevard van enkele kilometers die recht op het paleis afgaat. Het is allemaal nogal enorm zoals je merkt. De grootte van het paleis wordt pas duidelijk als je over de boulevard richting het paleis loopt. Je ziet een gebouw van indrukwekkende afmetingen wat echter slechts langzaam groter wordt als je erop afloopt. Je gevoel zegt je dat je er al had moeten zijn, maar het blijft ver weg. Als je na een fikse wandeling voor het paleis staat dringen de afmetingen pas goed tot je door. Om het paleis heen wandelen neemt denk ik meer dan een half uur in beslag! Naar zeggen is het paleis het tweede- of derde- grootste gebouw ter wereld.

De boulevards rondom het paleis zijn groot en leeg. Er bevinden zich hoofdzakelijk ministeries en kantoren en nauwelijks winkels of iets dergelijks. Tegen de tijd dat ik bij het paleis geraakte was het echter al goed donker. Geen moment dus voor uitgebreid bezichtigen en foto's maken. Via de boulevards rechts van het paleis wandelde ik weer richting het centrum. Met de schrik van zoeven nog aardig in de voeten lette ik echter uitermate goed op waar ik liep en wie zich bij mij in de buurt bevond. Groepjes van twee of drie mannen waren verdacht, en ook alleenlopende figuren die hun aandacht ineens richting mij verlegden behoorden tot de mensen die ik extra goed in de gaten bleef houden. Terug op de hoek van het Universiteitsplein sloeg ik linksaf de centrale avenu in. Op de hoek stond een jonge vrouw om zich heen te kijken. Onze ogen ontmoetten elkaar.

Michaela (I)

Ik wandelde verder. Plotsklaps liep de vrouw naast me en vroeg iets. Ik kon ook nu niet antwoorden en moest daardoor toegeven dat ik een buitenlander was. "Aha, are you a tourist?". Ik slaakte een diepe mentale zucht: daar gaan we weer. Er ontspon zich een soort van gesprek waarin de vrouw allerlei vragen stelde die ik zo ontwijkend mogelijk probeerde te beantwoorden. Op de vraag waar of ik wel niet vandaan kwam antwoordde ik waarheidsgetrouw dat ik uit het buitengemeen mooie Koninkrijk der Nederlanden afkomstig ben. "Aaaaaaah, I've been to Holland on holiday. Five weeks!".

Nu tracht ik me voor te doen als een man van de wereld en ik val dan ook niet overal voor. Alleenlopende buitenlandse mannen zijn natuurlijk de prooi bij uitstek van op winst beluste jonge vrouwen. Pogingen om mijn vertrouwen te winnen vallen bij in dit soort situaties op een harde laag van scepsis: iedereen die wel eens in een atlas heeft gekeken en die een toeristische folder over Nederland heeft gelezen kan zo een aantal details over Nederland ophoesten. Ik liep intussen verder, onderwijl goed uit mijn doppen kijkend of ik niet belaagd zou worden door een handlanger die mij er weer van zou proberen te overtuigen dat hij van de politie was om mij vervolgens een mega geldbedrag afhandig te maken wegens het met immorele doeleinden omgaan met Roemeense vrouwen. De jonge vrouw liep met mij op, maar de handlanger kwam niet in beeld. Ik vervolgde het gesprek met haar en vroeg haar honderduit over Nederland: waar ze was geweest, hoe ze er was gekomen, waar ze had gelogeerd en wat ze had gedaan. Tot mijn verbazing kwamen de antwoorden er tamelijk vlot uit en noemde ze details over Nederland die niet tot het kennisarsenaal zouden behoren van iemand die Nederland alleen kent via een vluchtige bestudering van de folders van het Roemeens Nederlands toeristisch bureau.

Op dit soort momenten maakt dan de twijfel zich van mij meester. Het afweerschild wat ik in dit soort landen en streken om mij heen optrek houdt weliswaar oplichters en bedelaars buiten, maar evengoed ook goedbedoelende medemensen. Zou deze mevrouw dan toch zijn voor wie ze zich voordeed in plaats van de oplichtster (of erger) waarvoor mijn achterdochtige brein iedereen hier uitmaakt die me op een of andere manier aanklampt? Ik wandelde verder, de vrouw wandelde mee en de conversatie zette zich voort. Ik vroeg haar naar haar werk, waar ze woonde, waar ze nog meer op vakantie was geweest en wat dies meer zij. De handlanger had zich intussen nog steeds niet getoond en ik raakte wat meer op mijn gemak. Ze vroeg me waar mijn hotel was (geef ik nooit antwoord op) en wat ik ging doen. Op deze laatste vraag antwoordde ik naar waarheid dat ik nog wat ging drinken en eventueel eten. "Aha, maybe I can keep you company?" De alarmfase ging ogenblikkelijk weer van geel naar rood. Ik antwoordde ontwijkend, en we liepen verder. Ze vertelde me dat toen wij elkaar ontmoetten zij in principe ook op weg was naar een bar om wat te gaan drinken. Na nog wat meters en nog wat meer conversatie begon ik mijn voeten en droge keel toch wel als een last te ervaren waar op zeer korte termijn iets aan diende te gebeuren. Ik besloot het er maar op te wagen en stelde voor dat we ergens zouden neerstrijken voor een consumptie.

De jonge vrouw stemde in en wandelde in de richting van een zijstraat, naar zeggen op weg naar een bar die ze hier in de buurt kende. Ik keek opzij en nam haar van top tot teen op. Ze was overduidelijk goed verzorgd en, naar wat ik uit onze conversatie kon achterhalen, goed opgeleid. We wandelden de zijstraat in. Deze was goed verlicht en er liepen her en der groepjes mensen in alle richtingen. We gingen van straat naar straat en ik herkende een hotelbar waar ik veertien jaar geleden eens met twee Amerikaanse reisgenoten een kopje koffie had gedronken teneinde de wachttijd voor de trein te doden. Ik stelde voor die bar in te duiken: "No, I don't like that one too much. Too many gypsies", was het antwoord. We kruisten door de zijstraten en ik lette bij iedere routewijziging op of we niet een straat of steeg indoken waar ieder moment een beroving kon materialiseren. Uiteindelijk liepen we een straat in waar na twintig meter een Guiness uithangbord de pui sierde. Het bord bleek te horen bij een klein bruine kroeg -achtig cafe. We stapten naar binnen. De tafeltjes waren allemaal bezet en we zetten ons neer aan een toog aan de zijkant van het cafe. We bestelden twee jus d'orange. De mensen in het cafe leken haar niet te kennen (goed teken) en op mijn vraag of ze hier vaker kwam antwoordde ze: "No, not often, sometimes".

We converseerden vrolijk verder. Nog niet helemaal op mijn gemak gaf ik een aantal keer flink voor met de bedoeling het voor haar mogelijk te maken met een regelrechte inkopper eventuele dieper liggende bedoelingen kenbaar te maken. In alle gevallen vloog de bal echter rechtstreeks over de achter- of zijlijn. Ik begon wat geruster te worden. Het gesprek kwam op onze wederzijdse beroepen. Ik legde uit dat ik een soort internationale consultancynomade was die her en der het licht van Unix en Perl kwam verspreiden. "Then you make a lot of money?" Een onzichtbare hand strekte zich uit om wederom op de rode alarmknop te drukken. "Well, as the Dutch say: I don't complain" reposteerde ik. Ze barstte in een vrolijke lach uit en startte een verhandeling over het gevoel voor humor en bescheidenheid van de Nederlanders. Intussen arriveerde de jus d'orange, twee flinke glazen met een rietje. Terwijl Michaela (we hadden inmiddels formeel kennisgemaakt) aan haar rietje lurkte sloop bij mij ineens de gedachte binnen dat er wellicht in mijn jus een toevoeging kon zitten. Het leek me wat vergezocht, maar je weet maar nooit! Met een slinkse truc bracht ik haar ertoe een paar slokken uit mijn glas te nemen. Ok, ik geef het toe, ik ben een achterdochtige eikel.

Na nog wat conversatie stelde ik voor het pand weer te verlaten. We liepen terug richting de centrale avenue, vlakbij het Romanaplein. "What are you going to do now?", vroeg ik. "Back home", was Michaela's antwoord. "And you?". "Back to my hotel". "Where is your hotel?" Ik maakte een vaag handgebaar: "Somewhere around the corner" (ik vertel het echt nooit). Uit een impuls informeerde ik naar haar plannen voor de volgende avond. "I have no plans tomorrow night". Ik stelde voor samen te dineren, waarop we een afspraak maakte elkaar de avond erop om zes uur 's-avonds op een afgesproken plaats te ontmoeten.

Michaela (II)

Het vervolg de dag erop bleek een schoolvoorbeeld van anti-climax: Michaela kwam niet opdagen. Toch een werkende vrouw? Of een goudzoekster? Die gedachten waren natuurlijk al eerder bij me opgekomen. Ik wens echter altijd uit te gaan van het goede in de mens (==dom?), en het stuit me dan ook tegen de borst om altijd maar het slechtste te moeten veronderstellen. Toen ik dit bij mijn Iris-collegae te berde bracht reageerde ze cynisch met de opmerking dat iedereen die je aansprak geld van je wilde hebben. Op mijn wederopmerking dat er toch ook mensen bij zitten die volledig te goeder trouw zijn was de reactie een gelaten: "Pech gehad, je kan het verschil niet zien". Zo word je dus als je hier een paar maanden woont.

Arcul de Triomf

Mijn cursus verliep voorspoedig en vrijdagmiddag rond een uur of vier waren de laatste stukjes kennis gedeeld, de evaluatieformulieren ingevuld en de visitekaartjes uitgewisseld. In het kader van de culturele uitwisseling had ik en-passant (en tegen mijn gewoonte in) ook nog mijn MP3-verzameling (1.1 GB van zeer uiteenlopend allooi) op een van hun workstations achtergelaten. Met het ontspannen gevoel van een "job well done" wandelde ik al bellend met het moederland richting mijn hotel. Aldaar aangekomen wisselde ik snel van outfit, slingerde mijn rugzak om en was binnen 5 minuten weer vertrokken. Ik besloot om eens de compleet andere kant op te lopen, richting de Boekarestse variant van de Arc de Triomph, de "Arcul de Triomf".

In tegenstelling tot vrijwel al mijn andere wandelingen sloeg ik bij het verlaten van mijn hotel dus linksaf, richting het Victorieplein. Bij het plein aangekomen raadpleegde ik een kaart en plotte een koers richting de Arcul. Deze route bracht mij in gedeelten van Boekarest waar ik nog niet eerder was geweest: overduidelijk buiten de door buitenlanders "platgetreden" paden. In een tamelijk drukke en smerige winkelstraat sloeg ik rechtsaf richting de Arcul. De drukte verminderde (nooit een goed teken), en ja hoor, al na zo'n vijfhonderd meter werd ik weer eens aangeklampt door een onduidelijke persoon, dit keer met de vraag of ik een vuurtje voor hem had. Ik negeerde hem totaal en wandelde door. Zijn handlangers stonden echter al te wachten: "Politia, pasapoarte"! Ik liep verder. De nep-agent pakte mij bij mijn mouw beet en herhaalde zijn eis. Ik rukte me los en wandelde ogenschijnlijk onaangedaan verder. Deze situatie riep om handgebaren met twee handen: ik hief mijn beide armen op, maakte met beide handen een afwerend gebaar: "No!" en liep verder. "He, I am politia" riep de oplichter nog.

Net als vorige keren liep ik zonder op of om te kijken verder. In mijn borstkas sloeg mijn hart echter als een razende. Op één of andere manier haal ik me dan toch in mijn hoofd wat er zou kunnen gebeuren als ze achter me aan zouden komen om hun doelstellingen met wat meer doorzettingsvermogen vorm te geven. Ook nu lieten ze zich gelukkig vrij eenvoudig uit het veld slaan. Aan het einde van de straat arriveerde ik bij de Arcul de Triomf (zie foto links), een vrij aardige replica van het origineel in Parijs.

Het was me al eerder opgevallen dat Roemenie en Boekarest in zijn algemeenheid een fascinatie hebben met Frankrijk en Franse cultuur. Er is een grote verwantschap in oorsprong en taal en Roemenen spiegelen Boekarest graag aan Parijs en Montreal. Ceausescu had ook niets voor niets gepoogd om met zijn Paleis van het Volk en omliggende boulevards een Roemeense Champs-Elysee te maken. Ik wandelde om de Arcul heen en schoot een paar foto's. Vanaf het Arcul plein liepen grote, brede, straten allerlei kanten op. Een van die straten was een met hoge bomen getooide boulevard die naar een ander groot gebouw liep. Ik besloot die straat in te wandelen. Het bleek een op zich prettige avenue die inderdaad langs een of ander publiek park liep. In het park stonden een aantal kermisattracties. Normaal gesproken ben ik dan niet te houden en moet ik minstens een achtbaan in of zo. In deze omstandigheden liet ik, vrij onkarakteristiek, mijn gezonde verstand eens prevaleren boven mijn primaire impulsen, en wandelde verder. 

En we wandelen door...

Na een kleine tien minuten wandelen was ik aan het andere eind aangekomen. Het bleek wederom een groot plein te zijn waaraan onder andere het Boekarest World Trade Center en de permanente expositie RomExpo waren gevestigd. Verder leken er aan de overkant een groot openbaar vervoer station te zijn gevestigd waar een flinke bedrijvigheid heerste. Om aan de andere kant te komen kon gebruik worden gemaakt van een voetgangerstunnel. Het werd echter al tamelijk donker en de tunnel leek me zo op het eerste gezicht een verlaten en donker krocht. Ik besloot mijn leven te wagen door de straat gewoon overlangs over te steken. Aan de andere kant gekomen bleken er inderdaad nogal wat bus- en tramlijnen hier hun eind- c.q. beginpunt te hebben.

Gezien het late uur bedacht ik dat het wellicht geen goed idee zijn om het hele stuk terug te lopen. Na een rondje rond het "station" te hebben gelopen kocht ik twee bus/tram kaartjes a 3.000 lei (ongeveer veertig cent). Vervolgens begon ik me eens druk te maken over welke bus/tram ik dan wel moest hebben. De namen op de bussen en trams die vanaf het station vertrokken zeiden me niets. Wel zag ik over het plein en langs de straat bussen razen met daarop "Pta Romana": een vrij groot en bekend plein in de buurt van mijn hotel. Die bussen stopten echter niet bij de haltes waar ik stond. Na wat research concludeerde ik dat "mijn" bussen waarschijnlijk aan de andere kant van het plein stopten. Ik stak over en vond daar inderdaad nog een halte alwaar naar verluidde bus 330 zou stoppen.

Kort nadat ik mezelf in de wachtstand had gepositioneerd kwam er een oudere man op mij aflopen: "Centrum"? vroeg hij (met die typische Roemeense "u" die als een "oe" wordt uitgesproken). Ik knikte bevestigend. "Taxi centrum?", vroeg hij vervolgens, en wees richting een aantal taxi's die nabij stonden te wachten. Ik wees naar de bushalte en zei: "No, bus" ('boes'). Hij schudde zijn hoofd: "Bus, bandites", en met zijn hand maakte hij het internationale zakkenrollersgebaar. Hij drong nog wat aan, maar ik weigerde beleefd doch beslist. Hij wandelde weg en na een korte tijd arriveerde de bus. Tot mijn vreugde was er afdoende plek, en kon ik mezelf op zodanige wijze neerzetten dat alleen een met een Star-Trek achtige transporter uitgeruste zakkenroller mijn portemonnaie had kunnen rollen. Mijn zitplaats was hierdoor echter zodanig gepositioneerd dat ik met mijn rug in de rijrichting zat. Dat was natuurlijk niet zo handig aangezien ik op die manier niet goed kon zien waar ik nu precies was. Na verloop van tijd schenen we weer de bewoonde wereld te naderen. Ik stapte uit in een tamelijk drukke winkelstraat in de veronderstelling dat ik niet ver meer van het Romanaplein af kon zijn.

Ik stak over en liep naar het kruispunt. Niets kwam me echter bekend voor. Uit de beschikbare richtingen koos ik de meest veelbelovende en begon te wandelen. Na een kwartiertje wandelen kwam ik bij een metrostation waar een kaart van de omgeving stond, inclusief een "u bent hier" aanduiding. Blijkbaar was ik bij het uitstappen even tijdelijk met mijn gedachten op een ander bestaansvlak want het Romanaplein was naar het bleek nog wel een eindje weg. Ik kon nu twee dingen doen, of terug lopen naar het kruispunt waar ik was afgezet om daar linksaf te slaan, of ik kon alhier binnendoor steken richting de Daciaboulevard. Ik keek de binnendoorweg in. Het zag er tamelijk verlaten maar goed verlicht uit en in de verte meende ik de stoplichten van de boulevard waar te nemen. Ik besloot het erop te wagen.

Ik wandelde de straat in die me volgens mij via de kortste weg naar het Romanaplein zou brengen. Na een paar honderd meter begon ik echter ernstig te twijfelen aan de wijsheid van die keuze: het werd donkerder en donkerder, stiller en stiller. Uit een zijstraat kwamen twee mannen die met me op begonnen te lopen. Ik stak over, en de mannen verdwenen weer in een andere zijstraat. In de oranjeachtige gloed van de straatverlichting zag het er allemaal spookachtig en onbetrouwbaar uit. Bij een tankstation kwam ik een man tegen met iets wat eruit zag als een slagwapen. Dichterbij gekomen bleek het de antenne van een mobilifoon te zeggen waarmee hij met een collega communiceerde. 

Bij een wat groter kruispunt aangekomen kwam me een trolleybus tegemoet. Op de voorkant zag ik dat zijn eindbestemming de Gara de Nord was. Maar wacht eens even: De Gara de Nord ligt ten zuiden van me; als deze bus naar de Gara de Nord gaat en hij komt me tegemoet dan loop ik waarschijnlijk naar het noorden, oftwel DE VERKEERDE KANT OP. Ik had echter absoluut geen lust meer om weer helemaal terug te lopen en dan weer de goede route uit te stippelen. Ik besloot het tweede buskaartje er tegenaan te gooien om nu dan echt met de bus tot aan het Romanaplein te komen. Bij de bushalte wachtte ik op de eerstvolgende bus, die me inderdaad zo ongeveer diametraal op mijn looprichting naar mijn bestemming voerde.

Intussen had ik echter wel een aanzienlijke trek opgedaan en eenmaal op het Romanaplein aangeland besloot ik het vinden van een acceptabel restaurant tot mijn eerste prioriteit te maken. Ik wandelde de centrale winkelboulevard op en neer, maar kon niet echt een keuze maken voor een of ander restaurant. Onderweg hield ik ook mijn ogen open of ik Michaela nog ergens zag, want mijn nieuwsgierigheid naar haar situatie en motivatie kende bijna geen grenzen. Op de terugweg richting het Romanaplein besloot ik binnendoor te steken naar de Victoriestraat (Calea Vittoriei). Aan deze straat liggen onder andere de senaat, het Hilton hotel, twee casino's en een aantal restaurants. Op het parkeerterrein van het Hilton werd ik weer eens belaagd door een aantal kindbedelaars. Stug negeren hielp echter ook hier en na de straat richting het Hilton te zijn overgstoken was ik plotsklaps, alsof ik een onzichtbare lijn was overgestoken, van ze verlost.

Ik wandelde verder langs de Victoriestraat. Na verloop van tijd merkte ik een jongeman op die ogenschijnlijk met me opliep. Ik stak de straat over. Na twintig meter deed hij hetzelfde, en klampte hij me aan. Met een onduidelijk verhaal deed hij zich voor als een Bulgaarse toerist en vroeg hij me om hulp. Ik negeerde hem halstarrig en wandelde door. Hij stak zijn hand uit en probeerde die van mij te schudden. Ik bleef hem echter negeren, en na nog eens honderd meter bleek dat maar weer eens een goede keuze te zijn. Twee van zijn handlangers versperden de weg. Een van hen trok een soort identiteitsbewijs en riep: "Politia, passport please". In een fractie van een seconde bedacht ik dat ik vier dingen kon doen: stoppen, omkeren, om ze heen of door ze heen. Ik koos voor het laatste en wandelde zonder op of om te kijken dwars door hun blokkade heen. Ook nu weer lieten de slechterikken zich vrij eenvoudig het nakijken bezorgen. Ik had intussen mijn buik wel aardig vol van al dit geneuzel en besloot linea recta terug te keren naar het hotel.

Het paleis van het volk

Ik had gedurende de week al bedacht dat ik de extra-tijd op zaterdagochtend zou gebruiken om het Ceausescu's waanzinnige "Paleis van het Volk" eens op mijn gemak van binnen en van buiten te bekijken. Via de inmiddels bekende route wandelde ik naar het paleis. De weg leidend naar het paleis is een enorme boulevard die naar Ceausescu's plannen zou moeten wedijveren met de Champs-Elysee te Parijs (zie foto rechts). Volgens mijn informatie bevond de toeristeningang zich aan de linkerkant van dit enorme paleis (zie foto links). Ik wandelde linksom, door een poort in de omheining en naar de "zijdeur". De deur leidde naar een enorme hal met wat balies en een security poortje. Toegang tot het paleis kostte wel 30.000 lei voor een persoon, en eveneens 30.000 lei voor het gebruik van een fotocamera (30.000 lei is ongeveer vier gulden). Ongeassisteerd door het paleis dwalen is natuurlijk niet aan de orde, en om mij in mijn omzwervingen te begeleiden werd een charmante gids aangerukt die mij in het Duits de vele bijzonderheden van het paleis zou aanwijzen en van commentaar zou voorzien.

De rondleiding nam meer dan een uur in beslag. Uitgebreid werden de bezienswaardigheden in het paleis uitgeduid: de grootste kandelaar ter wereld; twaalf meter lange gordijnen, wandbekleding van Roemeense zijde, eikenhouten lambrizeringen, kunstwerken aan de muur, marmer, marmer en nog eens marmer (zie foto links). Zelfs binnen het paleis waren de tekenen van verval overduidelijk: krakkemikkige lichtschakelaars, lampen die het niet deden, slijtplekken in de tapijten en slechte afwerking. Mijn gids tourde me van zaal naar zaal en vertelde dat al dit fraais ook te huur was voor conferenties en congressen (Hmmm, "Iets voor SANE 2002?" dacht ik nog :-).

Om ongeveer half twaalf verliet ik het paleis: terug naar mijn hotel om daar een taxi naar het vliegveld te nemen. Ik besloot mijn moeder eens te bellen om haar het goede nieuws te vertellen dat ik het waarschijnlijk wel zonder kleerscheuren zou gaan redden. Al bellend wandelde ik de "Champs-Elysee" af richting de markt. Terwijl ik mijn moeder aan de lijn had zag ik twee mannen mijn kant uitlopen. "Wacht even, daar komen er weer twee". "Politia, pasapoarte". Ik slaakte een diepe zucht en liep driftig gebarend en onder het uitroepen van "No! No!" verder. Aan de andere kant van de "lijn" kreeg mijn moeder een rolberoerte: "Ik zal blij zijn als je weer thuis bent", voegde ze me toe. Via de verbinding had ze het hele spektakel van relatief nabij kunnen volgen, en ze was er maar niets gerust op dat ik het nog wel drie uur zou gaan redden voordat ik weer terug mocht naar de beschaving. Toen ik later nog eens terugdacht aan de vijf (!) pogingen om mij wat geld lichter te maken kwam het me plotseling als uitermate zielig voor dat al die mensen met zijn allen maar één truc kennen.

Terug

Een uur later zat ik in een taxi richting het vliegveld en liet ik de gebeurtenissen van de afgelopen week eens aan mijn geestesoog voorbij trekken. Tamelijk ongezellig voor de taxi-chauffeur, maar het was dan ook wel een enerverende week geweest.


Last updated Sun Apr 28 14:31:04 CEST 2002 by josv@osp.nl